Skip to main content

Hulpverleners

Emma heeft regelmatig blauwe plekken op haar armen, naar eigen zeggen doordat ze vaak valt tijdens het spelen met vriendjes en vriendinnetjes. Het valt je echter ook op dat ze tegenwoordig voornamelijk donkere kleding met lange mouwen draagt. Ze reageert bovendien fel op vragen of opmerkingen van volwassenen en heeft een heel kort lontje. Als hulpverlener maak je je zorgen om Emma!

Hoe kun jij het verschil maken?

1. Praat met het kind

Om erachter te komen wat er aan de hand is, kun je een praatje maken met Emma. Vertel haar heel open wat jou opvalt en vraag haar of er iets aan de hand is. Je kunt bijvoorbeeld vragen: ‘Ik merk dat je de laatste tijd veel blauwe plekken hebt en erg fel reageert op mijn vragen. Is er iets aan de hand?’

Hieronder vind je een aantal belangrijke aandachtspunten die je kunnen helpen om het gesprek met een kind zoals Emma aan te gaan.

  • Stel open vragen. Dit zijn vragen die je niet met alleen ‘ja’ of ‘nee’ kunt beantwoorden en die vaak beginnen met ‘wie’, ‘wat’, ‘waar’, ‘wanneer’, ‘waarom’ of ‘hoe’.
  • Geef alleen aan wat jou opvalt, zonder daarover te oordelen.
  • Luister goed, toon interesse en vraag door.
  • Wees transparant: zeg wat je doet en doe wat je zegt.
  • Focus je niet alleen op wat er niet goed gaat, maar benoem juist ook wat er wel goed gaat.
  • Vermoed je dat er problemen thuis zijn? Laat je dan nooit negatief uit over de ouders! Kinderen zijn trouw aan hun ouders en zullen hen meestal verdedigen. Iets negatiefs zeggen over de ouders is meestal dan ook niet bevorderlijk voor jouw relatie met het kind.

Een aantal voorbeeldvragen die je aan een kind zoals Emma kunt stellen:

  • Het valt me op dat …. Is er iets aan de hand?
  • Wat kan ik voor je doen?
  • Hoe is het thuis?
  • Wanneer merk jij dat het niet goed gaat thuis?
  • Hoe ziet jouw dag eruit?
  • Ik hoor vaak dat kinderen hun ouders proberen te helpen als het niet goed gaat. Hoe doe jij dat?
  • Met wie je kun je praten over de situatie thuis?

2. Praat met de ouders

Wil Emma niet praten of lijkt het je (na het gesprek met Emma) beter om even met haar ouders te praten? Dan kun je ook hen heel open vertellen wat je opvalt en vragen of er iets aan de hand is. Je kunt bijvoorbeeld vragen: ‘Het valt mij op dat Emma de laatste tijd veel blauwe plekken heeft en erg fel reageert op mijn vragen. Is er iets aan de hand?’

Hieronder vind je een aantal belangrijke aandachtspunten die je kunnen helpen om het gesprek met ouders zoals die van Emma aan te gaan.

  • Stel open vragen over ouderschap en de kinderen.
  • Opvoeden is hard werken. Erken dit!
  • Wees transparant: zeg wat je doet en doe wat je zegt.
  • De bemoeienis van derden luistert nauw. Ouders voelen opmerkingen over een kinderen of de opvoeding al snel als een aanval. Ze willen wel een tip, maar geen preek.
  • Bespreek wat je opvalt en vraag door, zonder oordeel. 
  • Geef aan wat er wel goed gaat en benadruk hoe positief dit is.

Een aantal voorbeeldvragen die je aan ouders zoals die van Emma kunt stellen:

  • Het valt me op dat… Is er iets aan de hand?
  • Maakt u zich zorgen over de kinderen?
  • Lukt het u om ondanks uw situatie voldoende zorg aan de kinderen te bieden?
  • Als u zich niet goed voelt, van wie heeft u dan steun bij de zorg voor de kinderen?
  • Als ik uw kinderen zou vragen wat er aan de hand is, wat zouden ze dan antwoorden?
  • Kunnen wij u ondersteunen bij de zorg voor/opvoeding van de kinderen? Wat voor hulp zou u prettig vinden?

3. Maak zelf het verschil

De ontwikkeling van een kind wordt in sterke mate bepaald door de omstandigheden waarin het opgroeit. Als hulpverlener kun je het verschil maken, door zicht te krijgen op deze omstandigheden en hulp te bieden/organiseren wanneer nodig.

Enkele dingen die een kind helpen in moeilijke omstandigheden thuis zijn:

  • Dat kinderen op hun niveau begrijpen wat er aan de hand is thuis.
  • Dat dagelijkse dingen (school, sport, vriendjes enz.) doorgaan, ondanks de problematiek thuis. Als ouders dit niet zelf kunnen organiseren, wie kunnen er dan helpen?
  • Dat kinderen een vertrouwenspersoon hebben. Een, bij voorkeur, volwassen persoon in directe omgeving (buiten het gezin) van kinderen, aan wie ze vertrouwelijke zaken kwijt kunnen.

Wat kun je als hulpverlener zelf doen:

  • Help ouders in eigen woorden, op niveau van hun kind, uit te leggen wat er aan de hand is.
  • Stimuleer het hebben van vertrouwenspersonen voor kinderen.
  • Help ouders te ontlasten in de opvoeding, mobiliseer wanneer mogelijk ook het eigen netwerk. Vragen die ouders kunnen helpen om te bedenken wie sociale steun zou kunnen bieden zijn bijvoorbeeld: welke mensen om jullie heen vinden het belangrijk dat het goed gaat met jullie kind? Bij wie kun je terecht voor praktische hulp, troost en steun? Hoe zou je deze persoon kunnen vragen om je hierbij te helpen?
  • Onderzoek samen hoe kinderen te ontlasten. Bijvoorbeeld: wie kan in de directe omgeving van het gezin taken over nemen of een vertrouwenspersoon zijn voor kinderen?
  • Wanneer de zorgen over een gezin groot zijn en/of ouders accepteren geen (of onvoldoende) hulp, dan treedt de Meldcode Kindermishandeling en Huiselijk Geweld van de eigen organisatie in werking.

4. Help verwijzen

  • Merk je dat er veel problemen zijn en dat je er samen met Emma en haar ouders niet uitkomt, stimuleer hen dan om meer hulp te zoeken. Bespreek je zorgen met een collega en kijk wat er mogelijk is aan ondersteuning. Onder het kopje ‘Organisaties’ lees je welke hulp de diverse organisaties aan Emma en haar ouders kunnen bieden.
  • Bestaan er veel zorgen over een gezin of accepteren de ouders geen (of onvoldoende) hulp, dan treedt de Meldcode Kindermishandeling en Huiselijk Geweld van de eigen organisatie in werking.
  • Wil je als hulpverlener zelf advies over de situatie, neem dan ook contact op met een van de organisaties.
Soms is een knuffel alles wat er
nodig is om iemand te helpen!